:



Niet van God los

Ik ben geen kunstcriticus en nog minder een kenner van het moderne theater. Ik zal me dan ook niet wagen aan een artistieke beoordeling van Romeo Castellucci's On the concept of the face, regarding the son of God. Ik kan wel zeggen dat het theaterstuk indruk op mij heeft gemaakt. De titel van het stuk zegt waarover het gaat: over het gelaat van Jezus Christus. Tijdens de volle duur van het stuk staat op de voorgrond een levensgroot portret van Jezus als Salvator Mundi, geschilderd door Antonello da Messina (rond 1465-1475). Heel de voorstelling speelt zich af onder de blik van Jezus, die de toeschouwers recht in de ogen kijkt.

Het eerste wat mij trof, is de echtheid van het verhaal: een zoon die met eindeloos geduld zorgt voor zijn vader die geestelijk aftakelt en daardoor incontinent wordt. Al kan de enscenering overtrokken of schokkend overkomen, het gebeuren is levensecht. Het is dagelijkse realiteit in zoveel huizen waar mensen de schrijnende aftakeling van het leven meemaken en geduldig helpen dragen. Dat is voor mij het eerste beeld van Christus. De zoon die knielt om de rug en de benen van zijn vader te wassen, doet wat Christus deed toen hij knielde om de voeten te wassen van zijn leerlingen, enkele uren voor hij zou worden verraden door één van hen en verlaten door al de anderen. De vader, in zijn mentale en fysieke hulpeloosheid, doet denken aan woorden van Jezus zoals deze: 'Ik was vreemdeling en gij hebt Mij opgenomen. Ik was naakt en gij hebt Mij gekleed, Ik was ziek en gij hebt Mij bezocht, Ik zat in de gevangenis en gij zijt tot Mij gekomen' (Mat. 25, 35-36). In zijn aftakeling is ook de vader een beeld van Christus.

Waar blijft hij?

De uitzichtloosheid waarin zowel de vader als de zoon zich bevindt, roept vanzelf de Godsvraag op. Waar is God in het lijden? Het is een vraag van alle tijden, nog ouder dan het christendom. Als Jezus de Salvator Mundi is, zoals het schilderij suggereert, waar blijft hij dan? Het is de vraag waar alle aanwezigen, gelovigen en ongelovigen, in het theaterstuk tegenaankijken. Dat de zoon twijfelt en opstandig wordt tegenover het fraaie schilderij van Jezus, hoeft niet te verwonderen. Ook niet voor gelovigen. De opstandigheid en de vertwijfeling tegenover een God die niet ingrijpt, komt recht uit de Bijbel. Het is het verhaal van Job. Het zijn de woorden van de psalmisten. Het is uiteindelijk de kreet van Jezus zelf: Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij in de steek gelaten? (Mc 15,34). De pijnlijke aftakeling van de vader en de hulpeloosheid van de zoon kunnen niet anders dan frontaal te botsen met het Jezusbeeld van Antonello da Messina. Een Jezus die rustig en vredig voor zich uitkijkt, met heldere ogen en een lichte glimlach om de mond. Het is niet in zo'n Jezus dat een gebroken mens zich kan herkennen, toch niet te midden van het lijden. Dat is niet de Jezus van Goede Vrijdag.

Voor mij, als christen, zit hier de knoop. Met een God die minder doet dan de gekruisigde Christus op Goede Vrijdag, zou ook ik het niet kunnen stellen. Het eigenste beeld van het christendom is niet Jezus als Salvator Mundi, hoe mooi het ook geschilderd is, maar Jezus als de gekruisigde. De hulpeloosheid en de vertwijfeling van vader en zoon kunnen hun spiegelbeeld niet vinden in het serene gelaat van de Salvator Mundi. Daarvoor moeten ze op zoek naar het gelaat van de lijdende en gekruisigde Christus. Dat gelaat krijgen ze in het theaterstuk ook te zien. De granaten die kinderen naar het beeld van de Salvator Mundi gooien, zijn een actualisatie van de roep van de volksmassa op Goede Vrijdag: kruisig Hem! (Mc15,13). De bevuiling en overschildering van Jezus' gelaat met verf is een actualisatie van de vernedering die hij moest ondergaan op Golgotha. Ook toen moest zijn gelaat verminkt en verscheurd worden.

Tweesprong van het geloof

Tijdens enkele minuten van storm, wind en gewelddadig lawaai verdwijnt de zaal in het duister. Het beeld van de Salvator Mundi is weg. Er is een tijdlang niets meer te zien. Het is de absurditeit en de leegte van Goede Vrijdag. Als de storm en het lawaai voorbij zijn, komt langzaam de Salvator Mundi opnieuw in beeld. Niet helder als voordien, maar in filigraan, halfweg tussen zichtbaar en onzichtbaar, herkenbaar en onherkenbaar. Wanneer alle gezichten verdwenen zijn, blijft nog één gezicht over: dat van Jezus, in filigraan. Dat vind ik sterke beeldtaal. Hier voert de kunstenaar ons naar de tweesprong van het geloof. Ofwel zullen van deze wereld ooit alle gezichten verdwijnen en zal er slechts een duisternis zonder gelaat overblijven. Ofwel zal er van deze wereld ooit één gezicht overblijven, een gezicht waarin we elkaar zullen herkennen en terugvinden: het gelaat van de verrezen Christus. De laatste mogelijkheid drijft het verlangen dat ik geloof noem.

Op het einde van het theaterstuk verschijnen op het gelaat van Jezus de woorden You are (not) my shepherd. Het woordje 'not' domineert niet: het staat opzij, vaag en afwisselend. Het staat op de plaats van de twijfel. Is deze Jezus al of niet 'mijn herder'? De kunstenaar moet mij niet het antwoord geven. Dat is niet zijn taak. Het antwoord moet ik zelf vinden. Door zelf na te denken en zelf stappen te zetten. De kunstenaar mag mij wel met de vraag confronteren. Kan ik zeggen dat Jezus my shepherd is? Ik moest denken aan de woorden die ik koos voor mijn bisschopsleuze: 'Het lam zal hun herder zijn.' Het zijn woorden uit het laatste boek van de Bijbel (Apk 7,17). Het lam dat onze herder is, is geen schattig lammetje in een lenteweide. Het is het Lam waarvan de Bijbel zegt: hij werd gefolterd maar hij onderwierp zich; hij heeft zijn mond niet geopend, zoals een lam dat naar de slacht wordt geleid (Jes 53,7). Met een andere herder dan dit Lam, zou ik in het lijden geen vrede kunnen nemen.

Dit zijn overwegingen van een gelovige toeschouwer. Zo heb ik de beeldtaal van Castellucci verstaan en mij erdoor aangesproken gevoeld. Anderen – gelovigen of niet-gelovigen – zullen het stuk wellicht vanuit een ander oogpunt bekijken en beleven. Een vraag scherpstellen en tegelijk het antwoord openlaten: dat is de kracht van een kunstenaar.

Na de voorstelling ben ik nog blijven napraten met Romeo Castellucci en met de twee acteurs. Het was een boeiend gesprek. Zij hebben me verteld over hun bedoeling met dit stuk. Ik heb gezegd hoe ik het stuk ervaren en verstaan heb, en wat ik erover zou schrijven: alles wat hierboven te lezen staat. Elke gedachte konden ze bevestigen. Ik moet geen positie kiezen, maar wil in de discussie over de beeldtaal van Castellucci een constructieve stem laten horen, een stem vanuit de Kerk.